|
Aliasses
|
Deutscher Wachtelhund
German Spaniel
|
Groep
|
Retrievers, Spaniels en Waterhonden
|
FCI
|
104
|
Sectie
|
2
|
Deze bij voorkeur op kwartels jagende Wachtelhund ("kwartelhond")
is in 1890 in Duitsland gefokt door de fokker F. Roberth.
Verschillende rassen hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van
deze spaniel. We noemen hier met name de Stöber, een oud Duits
ras, en diverse langharige waterhonden. De Wachtelhund komt buiten
Duitsland erg weinig voor.
Type hond
Spaniels
Land van herkomst
Duitsland
Oorspronkelijke naam
Deutscher Wachtelhund
Andere naam
Wachtelhund, Duitse Spaniel, Duitse Kwartelhond, Duitse
Wachtelhond, Kwartelhond
Karakter
Hij is robuust, moedig en werkt op elk terrein, met name bos- en
moerasgebieden. Het is een actieve speurder en opjager die zich
thuis voelt in dicht struikgewas. Hij zoekt blaffend. Hij is
gespecialiseerd in de jacht op klein wild. Ook wordt hij ingezet
bij de jacht op schadelijk wild (vossen) en grote dieren. Hij
apporteert goed en kan goed bloedsporen volgen van gewond wild. Hij
is aanhankelijk, dus een geliefde gezelschapshond. Hij dient
consequent te worden opgevoed.
Verzorging
Hij heeft ruimte en beweging nodig. Hij moet dagelijks geborsteld
worden. De oren moeten regelmatig worden gecontroleerd.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Scherp. Platte, niet al te brede schedel. Zeer lichte stop. Gewelfd
voorhoofd. Snuit heeft dezelfde lengte als de schedel. Opgebogen
neusbrug (ramneus). Dunne lippen. Grote, bruine neusspiegel.
Ogen
Middelgroot, amandelvormig, iets schuin geplaatst, bij voorkeur
donkerbruin.
Oren
Hoog aangezet, vlak, niet gedraaid, niet te lang of te dik, net
achter het oog afhangend. Lange haren, vaak gekruld.
Lichaam
Lang. Stevige hals, zonder keelhuid. Hoge en lange schoft. Diepe
borst. Zeer korte en stevige rug. Korte, brede, diepe lendenen.
Platte, lange croupe. Iets opgetrokken buiklijn.
Ledematen
Krachtig, goed gespierd, stevige botten. Lepelvormige voeten.
Nauwe, gesloten tenen.
Staart
Hoog aangezet, recht of hangend gedragen, sterk kwispelend bij de
aanwezigheid van wild. Indien gecoupeerd dan op eenderde van de
lengte (couperen is in Nederland verboden). Goed bevederd.
Vacht
Lang, resistent, dicht, golvend. Licht gekruld (als astrakan) of
vlak. De vacht is vaak gekruld op de nek, de oren en het kruis.
Kort op de kop. Goed bevederd aan de achterkant van de benen.
Kleur
Effen donkerbruin, witte vlekken op de borst en de tenen, of met
goudgele vlekken boven de ogen, op de snuit, de benen en rondom de
anus. Effen in de kleuren vosrood, hertrood. Bruinschimmel: op een
gespikkelde ondergrond (gemengd witte en bruine haren) heeft men
vaak een bruine kop en bruine vlekken of bruine mantel over de
gehele lengte van het lichaam. Wit/bruin bont (op witte
ondergrond); lappendeken (gevlekte witte en bruin spikkelde
ondergrond met bruine vlekken); driekleurig gespikkeld, gevlekt of
lappendeken met goudgele vlekken als bij de effen gekleurden.
Schofthoogte
Reu: 48 tot 54 cm. Teef: 45 tot 51 cm.
Borstomvang
Gewicht
Ongeveer 20 kg.
|
|
|