|
Alias
|
Epagneul Breton
|
Groep
|
Staande honden
|
FCI
|
95
|
Sectie
|
1.2
|
De Épagneul Breton is één van de
afstammelingen van de Chien d'Oysel, een ras dat in de Middeleeuwen
werd getraind voor de jacht op vogels. Hij is het product van een
oorspronkelijk toevallige kruising tussen boerderijhonden in
Bretagne -kort, met brede rug, flink, en gebruikt voor de jacht op
houtsnip- met Engelse Setters, Engelse Pointers en Engelse Springer
Spaniels, die buiten het jachtseizoen door Brits jagers in
Frankrijk waren gelaten om de reukzin en de snelheid van het nieuwe
ras te verbeteren. De Épagneul Breton werd steeds
populairder. Het ras werd door M. de Pontavic en Combouz in 1896 in
Parijs gepresenteerd, en in 1907 werd in Londéac een
rasclub opgericht. De eerste standaard werd in 1908 aangenomen en
in 1938 herzien. De Épagneul Breton is de op
één na populairste hond in Frankrijk, en het
populairste Franse ras buiten Frankrijk. Hij is een van de meest
voorkomende pointers in de Verenigde Staten.
Type hond
Continentale Pointers
Land van herkomst
Frankrijk
Oorspronkelijke naam
Épagneul Breton
Andere naam
Épagneul van Bretagne Bretonse Spaniel
Karakter
Deze stoutmoedige, enthousiaste, onvermoeibare en strijdlustige
hond kan op elk soort terrein jagen. "Maximale kwaliteit bij
minimale afmetingen" zou het motto voor de rasclub van deze lichte
hond kunnen zijn. Met zijn uitstekende reukzin kan hij snel een
spoor volgen, vastberaden aangeven. Tevens is hij een uitstekend
retriever van watervogels. Hij is een veelzijdig jager met een
voorkeur voor houtsnip en watersnip. Hij is evenwichtig, rustig,
intelligent en vriendelijk, en daardoor een uitstekende
gezelschapshond. Hij heeft een zachtaardige opvoeding nodig.
Verzorging
Hij kan zich aanpassen aan een leven binnenshuis zolang hij maar
lange dagelijkse wandelingen kan maken om stoom af te blazen. Hij
moet een of twee keer per week worden geborsteld, en er moet
regelmatig aandacht worden besteed aan zijn oren.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Rond. Ronde schedel.Geleidelijk hellende stop. Rechte neusbrug.
Dunne lippen.
Ogen
Donker amberkleurig, in overeenstemming met kleur van de
vacht.
Oren
Hoog aangezet, vrij kort, iets afgerond, bedekt met golvend
haar.
Lichaam
Vierkante lichaamsbouw. Middellange hals. Diepe borstkas. Tamelijk
gewelfde ribben. Korte, brede lendenen. Opgetrokken buiklijn. Korte
rug. Iets hellende croupe.
Ledematen
Slanke, gespierde benen. Voeten met gesloten tenen.
Staart
Recht of hangend (tenzij het dier geen staart heeft). Altijd kort,
ongeveer 10 cm. Vaak iets zijwaarts gedraaid met een pluim aan het
eind.
Vacht
Niet te fijn, vrij vlak of een beetje golvend, nooit gekruld.
Kleur
Wit en oranje. Wit en bruin. Wit en zwart. Driekleurig (wit, zwart
en tan) of schimmel (gekleurd haar gemengd met wit).
Schofthoogte
Reu: 48 tot 50 cm. Teef: 47 tot 49 cm.
Borstomvang
Gewicht
Reu: 15 tot 18 kg. Teef: 14 tot 15 kg.
|
|
|