|
Alias
|
Airedale Terriër
|
Groep
|
Terriërs
|
FCI
|
7
|
Sectie
|
1
|
De 'koning der Terriërs' werd rond 1850 door fokkers in de
Aire vallei in Yorkshire gecreëerd uit kruisingen tussen de
Otterhound en een verdwenen ras: de Old Black and Tan Terriër
(Old English Brokenhaired Black and Tan Terriër). Het doel was
een hond te fokken die op otters en knaagdieren kon jagen. De
Airedale Terriër werd door de Kennel Club in 1886 erkend.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd hij als boodschapper,
aanvalshond en waakhond ingehuurd.
Type hond
Grote en middel-grote Terriërs
Land van herkomst
Groot-Brittannië
Oorspronkelijke naam
Airedale Terriër
Andere naam
Waterside-Terriër, Working-Terriër, Bingley-Terriër,
(vroeger), Warfedale Terriër (vroeger)
Karakter
Rustiek, sterk, energiek, levenslustig en steeds alert met snelle
reacties. De Airedale Terriër is uitzonderlijk moedig. Hij is
gehecht aan zijn baas en zacht met kinderen. Hij kan dominant,
zelfs agressief zijn tegenover soortgenoten. De Airedale
Terriër heeft verschillende kwaliteiten: hij is een goed
zwemmer, jaagt op eenden, otters, everzwijnen en herten. Het is een
betrouwbare bewaker van eigendommen en personen. Als gebruikshond
wordt hij door het leger, reddingsteams en de politie
gewaardeerd.
Verzorging
Hij kan enkel als huishond leven wanneer men dagelijks lange
wandelingen met hem maakt. Twee keer per week borstelen en drie
maal per jaar laten trimmen is aan te bevelen.
Gebruik
Jachthond (jager op ongedierte). Waakhond. Gebruikshond:
politiehond, speurhond, blindengeleidehond, militaire hulp.
Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
In goede verhouding met de rest van het lichaam, zonder
huidplooien. Lange, vlakke schedel. Bijna onzichtbare stop. Vlakke
wangen. Krachtige kaken.Aansluitende lippen.
Ogen
Klein, donker.Felle uitdrukking.
Oren
V-vormig, zijwaarts gedragen, klein. De bovenrand van de gevouwen
oorschelpen reikt iets boven de schedel uit.
Lichaam
Mag niet te lang zijn. Gespierde hals zonder keelhuid. Korte,
sterke, rechte rug. Diepe borstkas. Goed gewelfde ribben. Gespierde
lendenen.
Ledematen
Gespierd met stevige botten. Kleine, ronde, gesloten voeten. Matig
gewelfde tenen.
Staart
Hoog aangezet, vrolijk gedragen maar niet op de rug gekruld.
Vacht
Stug, dicht, draadharig, niet lang met een bijna warrige indruk.
Vlak aanliggend, recht en dicht. De ondervacht is korter en
zachter.
Kleur
De mantel is zwart of grauw net zoals het bovenste deel van de hals
en de staart. Alle andere streken zijn tan kleurig. De oren zijn
meestal donkerder tan en vaalgrijze streken kunnen ontstaan rond de
hals en aan weerszijden van de schedel. Enkele witte haren tussen
de voorpoten zijn toegestaan.
Schofthoogte
Reuen: ongeveer 58-61 cm. Teven: ongeveer 56-59 cm.
Borstomvang
Gewicht
Ongeveer 20 kg.
|
|
|