|
|
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
269
|
Sectie
|
1
|
De naam Saluki is waarschijnlijk afkomstig van de hellenistische
dynastie van de Seleuciden, waarvan het immense koninkrijk rond 300
voor Christus liep van de Indus tot de Middellandse Zee. Deze
koningen zouden de fokkerij van de bevederde windhonden hebben
gestimuleerd. De Saluki zou naar Europa zijn gebracht door de
Kelten, die hem gebruikten voor de jacht. Vanaf de tweede eeuw voor
Christus werd hij door Romeinse veroveraars uit Griekenland mee
naar Italië genomen. Hij is verwant aan de Afghaanse Windhond
en de Sloughi. De Saluki was zeer geliefd bij de Arabische volkeren
vanwege zijn vermogen om hun paarden bij te houden. Ook werd hij
vergeleken met een valk, vanwege zijn talenten als jager op
gazellen. De eerste Saluki arriveerde in Engeland in 1840 en werd
"Perzische Windhond" genoemd. De Kennel Club heeft het ras in 1923
erkend. De Saluki blijft echter in aantal beperkt.
Type hond
Langharige Windhonden
Land van herkomst
Midden-Oosten, Iran
Oorspronkelijke naam
Saluki
Andere naam
Perzische Windhond, Salouki, Gazellenhond
Karakter
De Saluki is robuust, sterk, standvastig en een geduchte jager op
zand- of rotsgronden. Dankzij zijn bliksemsnelle acceleratie is hij
in staat gazellen te vangen. Hij is kalm, gevoelig en aanhankelijk.
Hij is een plezierig gezelschap en is dol op kinderen. Hij is erg
terughoudend tegenover vreemden en is dus een efficiënte
waakhond. Aan zijn afkomst uit de woestijn ontleent hij zijn
zelfstandig en onafhankelijk karakter. Hij heeft een zekere
eigenzinnigheid in optreden maar ook een trouwe aanhankelijkheid
aan zijn baas. Hij dient een consequente en kalme opvoeding te
krijgen.
Verzorging
Als het moet kan hij in een appartement leven, maar hij heeft
dagelijks lange wandelingen nodig en moet regelmatig kunnen rennen.
Het is een propere hond. Twee keer per week borstelen is
voldoende.
Gebruik
Jachthond. Windhondenrennen. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang, smal en droog. Matig brede schedel, niet gewelfd. Weinig
opvallende stop. Zwarte of leverkleurige neusspiegel.
Ogen
Groot, donkergekleurd tot hazelnootkleurig.
Oren
Hoog aangezet, lang, zeer beweeglijk, plat tegen de wangen
gedragen. Bij de bevederde vari?teit zijn de oren bedekt met
zijdeachtige haren van variabele lengte.
Lichaam
Langgerekt. Lange, soepele, goed gespierde hals. Lange, diepe,
tamelijk smalle borst. Vrij brede rug. Licht gewelfde, voldoende
lange lendenen. Lange, licht hellende croupe. Goed opgetrokken
buiklijn.
Ledematen
Lang, gespierd. Stevige voeten, middelmatig groot. Lange, goed
gewelfde tenen.
Staart
Laag aangezet, lang en van nature gebogen gedragen in het verlengde
van de bovenlijn. Aan de onderkant voorzien van zijdeachtige, min
of meer lange bevedering.
Vacht
- Glad, zijdeachtig. Min of meer overvloedige bevedering aan de
achterkant van de benen. Mogelijke bevedering op de keel. - kort,
zonder bevedering.
Kleur
Alle kleuren en kleurcombinaties zijn toegestaan. Veel voor komende
kleuren zijn wit, cr?mekleurig, fawn, goudkleurig, rood, grizzle,
silver grizzle, reekleurig grizzle, driekleurig (wit-zwart-bruin),
zwart en bruin. (grizzle = tweekleurige haren, lichte basiskleur
met donkere punten)
Schofthoogte
Reu: 58 tot 71 cm., Teef: iets kleiner.
Borstomvang
Gewicht
15 tot 30 kg.
|
|
|