|
|
|
Groep
|
Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden
|
FCI
|
197
|
Sectie
|
2.1
|
De Mastino Napoletano stamt af van de Tibetaanse Mastiff en de
grote Romeinse Molossers. Dit ras is beschreven door de
landbouwkundige Columelle in de eerste eeuw. De Mastino Napoletano
vocht met de Romeinse legioenen en werd verspreid over Europa
gedurende de Romeinse invasies. Dit ras werd eveneens voor het
circus gebruikt. Hij vormt de basis van een groot aantal Mastin
rassen in andere Europese landen. De Mastino Napoletano heeft
verschillende eeuwen overleefd o.a. door de inbreng van bloed van
Spaanse Doggen. Sinds 1947 wordt hij teruggefokt.
Type hond
Dogtype Molosser
Land van herkomst
Italië
Oorspronkelijke naam
Mastino Napoletano
Andere naam
Napolitaanse Matin
Karakter
Rustig, loyaal en toegewijd. De Mastino Napoletano is zeer gehecht
aan zijn baas en lief met kinderen. Moedig, dominant met
soortgenoten en wantrouwig tegenover vreemden. Hij is niet zonder
oorzaak agressief en zal niet zomaar bijten. Het uiterlijk van de
Mastino Napoletano is erg imponerend en wanneer hij uitgedaagd
wordt dwingt hij respect af. Hij vereist een zeer consequente
opvoeding waarmee op jonge leeftijd begonnen moet worden. De
Mastino Napoletano zou niet op de aanval getraind moeten worden
omdat hij erg agressief en gevaarlijk zou kunnen worden.
Verzorging
Deze hond heeft veel ruimte en beweging nodig. Laat de Mastino
Napoletano niet slapen op een harde ondergrond om de vorming van
ligplekken aan de ellebogen en hielen te voorkomen. Het regelmatig
borstelen van de hond is aan te raden. Kijk de huidplooien en de
oogleden regelmatig na.
Gebruik
Waakhond. Politiehond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Kort, massief, indrukwekkend. Brede, vlakke schedel. Huid met
rimpels en plooien. Duidelijke stop. Brede, hoge snuit. Krachtige
kaken. Grote neus. Vlezige, dikke en ruime lippen.
Ogen
Wijd uit elkaar, rond,donkerder dan de vacht.
Oren
Klein, driehoekig, vlak aanliggend aan de kaken. Indien gecoupeerd:
in een gelijkzijdige driehoek.
Lichaam
Massief. Langer dan hoog. Hals in de vorm van een afgeknotte kegel
met een dubbelekeelhuid. Brede, weinig zichtbare schoft. Brede rug.
Ruime borstkas. Goed gewelfde ribben. Brede, robuuste en afhellende
croupe.
Ledematen
Robuuste botten. Ronde, volumineuze voeten. Dichte, gesloten
tenen.
Staart
Dik en breed aan de basis iets dunner wordend naar het uiteinde
toe. In rust, wordt hij, hangend gedragen, reikt hij tot aan het
spronggewricht. Indien gecoupeerd: tot op 2/3 van de lengte.
Vacht
Kort, ruw, stug, dicht, glad (maximaal 1.5 cm)
Kleur
Gewenste kleuren: grijs, loodgrijs en zwart, bruin, fauve, donker
fauve (reekleurig), met soms kleine witte vlekjes op de borst en
aan de toppen van de tenen. Alle kleuren kunnen gestroomd
zijn.
Schofthoogte
Reuen: 65-75 cm. Teven: 60-68 cm.
Borstomvang
Gewicht
Reuen: 60-70 kg. Teven: 50-60 kg.
|
|
|