|
|
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
228
|
Sectie
|
1
|
Er is nagenoeg niets bekend over de oorsprong van dit ras. Hij is
verwant aan de Saluki en zijn voorouders zouden vanuit Perzië
(Iran) naar Afghanistan zijn gekomen, waar hun lange vacht werd
ontwikkeld. Hij was erg geliefd bij de Afghaanse heersers en werd
rond 1890 door Engelse soldaten meegenomen na de Tweede Afghaanse
Oorlog. De eerste exemplaren die in 1907 in Londen werden
tentoongesteld waren een groot succes. In 1926 werd de eerste
Engelse Afghaanse Windhonden Club opgericht. De Afghaanse Windhond
was in de jaren 80 erg populair.
Type hond
Langharige Windhonden
Land van herkomst
Afghanistan
Oorspronkelijke naam
Afghan Hound
Andere naam
Tazi, Afghaan, Balkh Windhond, Barukzy, Baluchi, Kaboul Windhond,
Afghaanse Windhond
Karakter
Hij is robuust, standvastig maar minder snel dan de Greyhound. De
Afghaanse Windhond werd in zijn land van herkomst gebruikt als
waakhond en als jachthond bijvoorbeeld op antilopen, wolf en
jakhals. In India werd hij door de Engelsen als militaire
boodschapper ingezet. Hij is kalm, graag dominant, gevoelig,
ge-sloten en wordt graag met rust gelaten. Hij is aanhankelijk en
erg aan zijn baas gehecht. Hij is afstandelijk en arrogant
tegenover vreemden. Hij moet consequent, maar met zachte hand
worden opgevoed.
Verzorging
Hij kan zich goed aanpassen aan het leven in een appartement op
voorwaarde dat hij voldoende ruimte heeft en veel beweging krijgt.
Dagelijks borstelen en kammen is noodzakelijk. Maandelijks wassen
is aan te bevelen. Twee tot drie keer per jaar laten trimmen.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang. Lange, niet te smalle schedel. Uitgesproken achterhoofd.
Lichte stop. Lange snuit. Sterke kaken.
Ogen
Bijna driehoekig, iets schuin geplaatst, bij voorkeur donker
gekleurd maar goudkleurig is ook toegestaan.
Oren
Laag aangezet, plat tegen de kop gedragen, bedekt met lange en
zijdeachtige haren.
Lichaam
Lang. Lange, stevige hals. Diepe borst. Goed uitkomende ribben.
Platte, gespierde rug, iets schuin aflopend naar de heup. Recht,
stevige, vrij korte lendenen. Uitgesproken, tamelijk ver uit elkaar
staande heupbeenderen.
Ledematen
Lang, gespierd. Stevige, brede voeten.
Staart
Niet te kort, eindigend in een ringvorm, met weinig bevedering, in
actie hoog gedragen.
Vacht
Zeer lang, zijdeachtig, van fijne structuur. Bedekt de voorhand,
achterhand, het gehele lichaam met uitzondering van de rug vanaf de
schouder tot de staartwortel, waar de vacht kort en dicht is. Op de
kop, vanaf het voorhoofd, zijn de haren zijdeachtig en vormen een
kuif. Op de snuit is de vacht kort en dicht. De oren, benen en
voeten zijn bedekt met lange, weelderige haren.
Kleur
Alle kleuren zijn toegestaan.
Schofthoogte
Reu: 68 tot 74 cm. Teef: 63 tot 69 cm.
Borstomvang
Gewicht
25 tot 30 kg.
|
|
|