|
|
|
Groep
|
Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden
|
FCI
|
145
|
Sectie
|
2.2
|
De Leonberger dankt zijn naam aan een stad in Württemberg waar
dit ras sinds zeer lange tijd schijnt voor te komen. Maar de naam
kan daarentegen ook afgeleid zijn van Löwenberg in
Zwitserland. Volgens sommigen is hij de afstammeling van de
Tibetaanse Mastiff. Anderen, beweren dat een zekere H. Essig, uit
de stad Leonberg in 1846 Newfoundlanders, Sint Bernards en
Pyreneese Berghonden onderling gekruist heeft. In feite is het meer
voor de hand liggend dat de Leonberger van de Grote Zwitserse
Sennenhond afstamt. De eerste rasstandaard werd in 1895 vastgelegd.
De F.C.I. heeft in 1973 een nieuwe versie opgesteld.
Type hond
Bergtype Molosser
Land van herkomst
Duitsland
Oorspronkelijke naam
Leonberger
Andere naam
Karakter
De Leonberger heeft een groot weerstandsvermogen bij alle
weersomstandigheden en is vol levenslust. Hij is rustig,
zelfverzekerd en een uitstekende zwemmer. Hij blaft enkel bij
gevaar. Hij is trouw, gehoorzaam, zeer gericht op zijn baas en
zacht met kinderen. Hij schrikt vreemden af maar bijt normaal niet.
Zijn opvoeding, vroeg gestart en met zachte hand, zal eenvoudig
zijn. De Leonberger is pas op een leeftijd van drie jaar volledig
volwassen.
Verzorging
Hij heeft ruimte en beweging nodig. De Leonberger houdt er niet van
om opgesloten of aangelijnd te zijn. Wekelijks borstelen is
voldoende behalve tijdens de ruiperioden dan dient hij vaker
geborsteld te worden.
Gebruik
Waakhond. Reddingshond (lawines en drenkelingen).
Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Enigszins smal en dieper dan breed. Matig gewelfde schedel. Matige
stop. Lichte ramsneus. Nooit een spitse neus. Zwarte aansluitende
lippen.
Ogen
Middelgroot. Licht tot donkerbruin.
Oren
Hoog aangezet, afhangend, vlak langs het hoofd liggend.
Lichaam
Iets langer dan hoog. Krachtige hals. Diepe borstkas. Stevige rug.
Krachtige lendenen.
Ledematen
Stevig, gespierd, zware botten. Vrij ronde voeten. Gesloten tenen.
Zwarte voetzolen.
Staart
Zeer behaard (borstel), half hangend gedragen, nooit te hoog
geheven of gekruld op het lichaam.
Vacht
Half fijn of stug, weelderig, lang, glad, vlak aanliggend.
Ondervacht. Mooie kraag aan de hals en de borst.
Kleur
'De leeuw': fauve, goudgeel tot bruinrood met zwart masker. Een
kleine witte vlek op de borst is toegestaan. Vaalgeel is eveneens
toegestaan. De bevedering aan de voorpoten, de broek en de pluim
van de staart kunnen iets bleker zijn.
Schofthoogte
Reuen: 72-80 cm. Teven: 65-75 cm.
Borstomvang
Gewicht
60-80 kg.
|
|
|