|
Alias
|
Tibetaanse Terriër
|
Groep
|
Gezelschapshonden
|
FCI
|
209
|
Sectie
|
5
|
Dit zeer oude ras, dat zowel doet denken aan een kleine Bobtail als
aan de Lhasa Apso, vindt zijn oorsprong in Tibet, waar hij door de
monniken werd gefokt. Hij werd beschouwd als heilig dier en
tempelbewaker en werd waarlijk vereerd. Rond 1920 schonk een
Tibetaanse prinses een koppel Tibetaanse Terriërs aan Dr.
Greig, haar Engelse arts. Deze naar Engeland meegevoerde honden
staan aan de oorsprong van de Europese lijn. In 1930 werd het ras
officieel erkend. Hij komt in Europa nog niet veel voor.
Type hond
Tibetaanse honden
Land van herkomst
Tibet
Oorspronkelijke naam
Dokhi Apso
Andere naam
Tibetaanse Terriër, Tibetan Terrier, Darjeeling
Terriër
Karakter
Hij is stevig, weerbestendig, sterk, moedig en levendig. Hij werd
gebruikt voor het begeleiden van kudden. Het is geen echte
terriër, want hij is nooit gebruikt voor de jacht. Hij is erg
enthousiast en heeft veel temperament. Hij is onafhankelijk en
enigs-zins koppig. Hij is zeer gehecht aan zijn baas en lief voor
kinderen. Hij is waakzaam en terughoudend tegenover vreemden. Het
is een waakhond die weinig blaft. Hij heeft een consequente
opvoeding nodig.
Verzorging
Hij past zich goed aan het leven in een appartement aan. Hij is
sportief, dus hij heeft veel beweging nodig. Dagelijks borstelen en
kammen is noodzakelijk.
Gebruik
Gezelschapshond. Waakhond.
|
|
Hoofd
Middellang. Niet geheel platte schedel. Gemarkeerde stop. Sterke
snuit. Goed ontwikkelde onderkaak, met een beetje baard. Zwarte
neusspiegel.
Ogen
Groot, rond, donker bruin, met lange, voor de ogen hangende
haren.
Oren
Niet te groot, V-vormig, afhangend maar niet dicht tegen de kop
hangend, met zware bevedering.
Lichaam
Vierkant, compact, goed gespierd. Goed ontwikkelde ribben. Rechte
rug. Korte, licht gewelfde lendenen. Horizontale croupe.
Ledematen
Goed gespierd. Grote, ronde voeten. Niet gewelfde tenen. Zwaar
behaard.
Staart
Vrij hoog aangezet, middellang, vrolijk gedragen met een krul op de
rug. Weelderig behaard.
Vacht
Overvloedig, lang, fijn, maar niet zijdeachtig of wollig. Recht of
golvend, maar niet gekruld. Fijne, wollige ondervacht.
Kleur
Wit, goud, roomkleurig, grijs of rookkleurig, zwart, twee- en
driekleurig. Chocolade en leverkleur (kastanjebruin) zijn
ongewenst.
Schofthoogte
Reu: 35 tot 40 cm. Teef: iets kleiner.
Borstomvang
Gewicht
8 tot 13 kg.
|
|
|