|
|
|
Groep
|
Lopende honden - zweethonden en verwante rassen
|
FCI
|
161
|
Sectie
|
1.3
|
Dit zeer oude Engelse ras werd in de derde eeuw door de Schotse
bard (= soort minstreel) Ossian genoemd. Beagles waren zeer
gewaardeerd tijdens het bewind van Henry VIII en Elizabeth I. In
die tijd werden er drie variëteiten beschreven: - de
Zuidelijke Beagle, de grootste (45 cm, zwart en wit); - de
Noordelijke Beagle, middelgroot (< 35cm); en "de Kleine Beagle"
(minder dan 20 cm), ook wel de "Zingende Beagle" genoemd, vanwege
zijn melodieuze stem. Beagles werden voor het eerst rond 1860 in
Frankrijk geïntroduceerd, en in 1914 werd een Franse Beagle
club opgericht. Hij is geschikt voor allerlei verschillende soorten
eigenaars, en hij is de populairste jachthond ter wereld geworden.
Hij wordt gewaardeerd om zijn geringe formaat, evenwichtig humeur,
veelzijdigheid, effectiviteit en snelheid.
Type hond
Lopende honden
Land van herkomst
Groot-Brittannië
Oorspronkelijke naam
Beagle
Andere naam
Karakter
Volgens de standaard is de Beagle een vrolijke en dappere hond die
zeer actief, energiek en vastbesloten is. Hij is snel, intelligent
en evenwichtig van humeur. Hij is ook moedig, stoer en zeer snel,
met een luide stem en een scherpe neus. Hij is enthousiast en
effectief op het spoor, waarbij hij zich vaak laat horen. Hij kan
alleen werken, in paren of in meutes. Deze kleine en veelzijdige
meutehond jaagt op haas, konijn, vos, hert en wild zwijn. In
Engeland wordt hij alleen gebruikt voor "beagling", de jacht op
hazen. Hij is aanhankelijk en goedmoedig, en daardoor een
uitstekende gezelschaps-hond voor de familie. Hij heeft een
consequente opvoeding nodig.
Verzorging
De Beagle kan zich aan het stadsleven aanpassen, maar hij heeft
veel ruimte nodig om stoom te kunnen afblazen. Hij moet
één of twee keer per week worden geborsteld, en er
moet regelmatig aandacht worden besteed aan zijn oren.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Krachtig, maar niet zwaar, zonder rimpels of plooien. Licht
gewelfde schedel. Niet opvallende achterhoofds-knobbel. Duidelijke
stop. Rechte neusbrug. Sterke kaken. Vrij korte snuit. Lippen
enigszins hangend. Brede neus.
Ogen
Donkerbruin of lichtbruin, vrij groot, vrij ver uit elkaar met een
vriendelijke uitdrukking.
Oren
Laag aangezet, lang en dun. Afgeronde punten. Hangen tegen de
wangen.
Lichaam
Compact, waardig zonder zwaar te zijn. Vrij lange hals met lichte
keelhuid. Brede en diepe borst. Goed gewelfde ribben. Korte en
krachtige lendenen. Licht opgetrokken buiklijn. Vlakke en gespierde
rug.
Ledematen
Rechte voorbenen, goed onder het lichaam geplaatst, ronde
botstructuur. Gespierde en krachtige dijen. Ronde of iets lange
voeten met stevige, gesloten tenen en compacte voetzolen.
Staart
Dik, middellang, hoog aangezet en opgewekt gedragen. Goed behaard,
vooral aan de onderzijde van de punt.
Vacht
Kort, dicht en sterk.
Kleur
Alle erkende brakkenkleuren, behalve leverkleurig. "Drie-kleurig"
(wit, zwart en geelbruin): witte snuit en staartpunt.
"Tweekleurig": wit en bruingeel (fawn), citroengeel en tan.
Schofthoogte
33 tot 40 cm.
Borstomvang
Gewicht
15 tot 20 kg.
|
|
|