|
Alias
|
Scottish Deerhound
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
164
|
Sectie
|
2
|
De Deerhound is in een ver verleden naar Schotland gekomen,
waarschijnlijk met Fenicische kooplieden of Keltische bezetters. In
de Highlands wordt het ras al gauw favoriet bij de clanleiders om
hen te begeleiden bij de jacht. Hij werd gebruikt voor de
hertenjacht, waar hij ook zijn naam aan te danken heeft (Engels
voor hert = deer). Toen er echter steeds minder op herten werd
gejaagd, is de Deerhound bijna verdwenen. De Engelsen hebben zich
ingezet voor zijn behoud. De eerste standaard stamt uit 1892.
Type hond
Draadhaar Windhonden
Land van herkomst
Groot-Brittannië
Oorspronkelijke naam
Scottish Deerhound
Andere naam
Ruwharige Engelse Windhond, Schotse Windhond, Deerhound, Schotse
Hertenhond, Ruwharige Hooglandse, Windhond
Karakter
Hij is erg standvastig, actief maar minder snel dan de Greyhound.
De Deerhound blaft weinig. Verder is hij zachtaardig, kalm en heeft
een goed karakter, kortom hij is een toegewijd gezelschap. Hij is
dol op kinderen. Hij is niet wantrouwig of agressief. Hij moet
consequent worden opgevoed.
Verzorging
Hij kan niet in een appartement gehouden worden. Hij is het liefst
buiten om zich zoveel mogelijk te kunnen uitleven. Hij houdt niet
van de hitte. Regelmatig borstelen is voldoende.
Gebruik
Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang. Tamelijk platte schedel, bedekt met middellange haren, die
zachter zijn dan op de rest van het lichaam. Geen stop. Snuit
geleidelijk smaller wordend naar de neusspiegel. Goed aansluitende
lippen. Sterke kaken.
Ogen
Donkergekleurd, donkerbruin of hazelnootkleurig. Zwarte omrande
oogleden.
Oren
Hoog aangezet, klein, in rust naar achteren gevouwen. Zwart of
donkergekleurd.
Lichaam
Lijkt op een grotere versie van de Greyhound. Zeer sterke hals
zonder keelhuid. Diepe, tamelijk brede borst. Goed gewelfde
lendenen. Brede, krachtige en hellende croupe.
Ledematen
Lang, gespierd. Compacte voeten.
Staart
Lang, dik bij de staartwortel, geleidelijk dunner wordend. In actie
gebogen, maar nooit boven de ruglijn. Goed bedekt met haar. Op de
bovenkant zeer ruw "draad" haar.
Vacht
Ruwharig, dicht, tegen het lichaam aanliggend, onregelmatig, stug
of ruw. Op het lichaam, de hals en de achterhand is de vacht zeer
ruw, met een lengte van 7 tot 10 cm. Op de kop, de borstkas en de
buik is de vacht veel zachter. Licht bevedering aan de binnenkant
van de benen.
Kleur
Donker grijsblauw; van het donkerste grijs tot lichter grijs;
gestroomd en geel; zandkleurig of rossig met zwart aan de
extremiteiten. Wit op de borstkas, witte tenen en een kleine witte
vlek aan de punt van de staart zijn toegestaan.
Schofthoogte
Reu: minimaal 76 cm. Teef: minimaal 71 cm.
Borstomvang
Gewicht
Reu: ongeveer 45,5 kg. Teef: ongeveer 36,5 kg.
|
|
|