|
|
|
Groep
|
Retrievers, Spaniels en Waterhonden
|
FCI
|
122
|
Sectie
|
1
|
De oorsprong van de Labrador Retriever ligt in Canada. De Labrador
Retriever stamt waarschijnlijk af van de St. John's Dog die in de
achttiende eeuw op Newfoundland leefde. Nadat er geen honden meer
geïmporteerd mochten worden werd het ras is in het begin van
de twintigste eeuw definitief opgericht in Engeland. Vanaf 1896
komt de hond in Frankrijk voor. De Retriever Club de France is in
1911 opgericht. Pas eind jaren vijftig ontwikkelde het ras zich in
Nederland. Nu is het één van de populairste honden in
Nederland. Deze meest voorkomende Retriever dankt zijn populariteit
aan zijn uitzonderlijk evenwichtige karakter. Dit is ook de reden
waarom hij vooral als gezelschapshond wordt gehouden. Daarnaast is
het een zeer goede blindengeleidehond.
Type hond
Retrievers
Land van herkomst
Groot-Brittannië
Oorspronkelijke naam
Labrador Retriever
Andere naam
Labrador St. John's Dog
Karakter
Deze koning van de Retrievers is erg actief , beweeglijk, zeker,
vasthoudend en heeft een uitzonderlijk goed reukvermogen (de
"Pointer onder de Retrievers"). Hij is een zeer goede zwemmer. Hij
apporteert alle soorten wild, zowel uit het water als van het land.
Hij heeft een zeer goed visueel geheugen en kan daarom goed
onthouden waar vogels tijdens de jacht zijn neergevallen. Het is
een vasthoudende speurder en hij is goed in het volgen van het
bloedspoor van gewond groot wild. Hij is zeer evenwichtig en niet
agressief en daarom zeer geliefd als gezelschapshond. Zijn
opvoeding dient kalm en consequent te zijn.
Verzorging
Hij is niet graag alleen. Hij heeft veel beweging nodig om zijn
energie kwijt te kunnen. Twee tot drie keer per week borstelen is
voldoende behalve in de ruiperiode dan is dagelijks stevig
borstelen aan te bevelen.
Gebruik
Jachthond. Gebruikshond: (blinden)geleidehond, drugshond.
Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Breed en rond. Brede schedel. Goede gemarkeerde stop. Sterke kaken.
Brede neusspiegel.
Ogen
Middelgroot, kastanje- of hazelnootbruin.
Oren
Aanzet nogal naar achteren, niet groot noch zwaar, tegen het hoofd
aan vallend.
Lichaam
Krachtig. Ronde lichaamsvormen. Krachtige, droog hals. Brede, diepe
borst met goed gewelfde ribben. Lendenen kort, breed en
sterk.
Ledematen
Gespierd, sterke botten. Ronde, compacte voeten.
Staart
Zeer dik bij de aanzet, naar de punt geleidelijk dunner wordend.
Middellang, zonder bevedering maar compleet bedekt met kort, dik
haar, waardoor men ook wel spreekt van een "otterstaart". Mag
vrolijk worden gedragen, maar niet over de rug worden
gebogen.
Vacht
Kort en dicht, zonder golving of bevedering. De ondervacht is zeer
weerbestendig.
Kleur
Volledig zwart, geel of kastanjebruin (lever/ chocoladekleur). Het
geel gaat van licht roomkleurig tot rossig (vos). Een kleine witte
vlek op de borst is toegestaan.
Schofthoogte
Reu: 56 tot 57 cm. Teef: 54 tot 56 cm.
Borstomvang
Gewicht
25 tot 30 kg.
|
|
|