|
|
|
Groep
|
Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden
|
FCI
|
46
|
Sectie
|
3
|
De Appenzeller Sennenhond is afkomstig uit het kanton Appenzell
(oostelijk Zwitserland). De Appenzeller Sennenhond werd voor het
eerst in 1853 omschreven in een werk waarin hij werd beschreven als
een ' middelgrootte. veelkleurige, kortharige bouvier met een
heldere stem' aangeduid. Hij stamt waarschijnlijk af van Tibetaanse
Molossers en van arctische honden. Sinds 1898 wordt de Appenzeller
Sennenhond als een zelfstandig ras gezien. De eerste rasstandaard
werd door de grote promotor van dit ras, de boswachter Max Sieber,
vastgelegd. De Zwitserse Appenzeller club werd in 1906 opgericht.
De Appenzeller Sennenhond komt zelden buiten Zwitserland
voor.
Type hond
Berghonden en Zwitserse Sennenhonden
Land van herkomst
Zwitserland
Oorspronkelijke naam
Appenzeller Sennenhund
Andere naam
Appenzeller Mountaindog,Appenzeller Sennenhond
Karakter
De Appenzeller Sennenhond is moedig, temperamentvol, robuust, zeer
levendig en zelfverzekerd. Een hond die voor meerdere doeleinden
geschikt is. Het is een aangename hond, hij is vriendelijk en zacht
met zijn huisgenoten, maar. De Appenzeller Sennenhond is
wantrouwend tegenover vreemden. En hij heeft een natuurlijk
verdedigingsinstinct, wat hem tot een goede waakhond maakt. Hij
werd in het verleden ook als trekhond en reddingshond
gebruikt.
Verzorging
De Appenzeller Sennenhond is geen stadshond. Hij heeft veel ruimte
en beweging nodig. Voor een goede vachtverzorging moet hij
regelmatig geborsteld worden.
Gebruik
Hoeder van de kudde (zoals het verzamelen van de koeien). Trekhond
(met name melkkarren). Gebruikshond (reddingswerk bij lawines,
aardbevingen, etc.), speurhond. Waakhond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Iets wigvormig. Onduidelijke stop. Rechte neusrug. Zwarte of
kastanjebruine neus. Droge lippen.
Ogen
Klein, amandelvormig, donkerbruin tot kastanjebruin
Oren
Hoog aangezet, driehoekig, afhangend tot tegen het hoofd.
Lichaam
Robuust, compact. Sterke, droge hals. Stevige, rechte rug. Brede,
diepe borstkas. Goed ontwikkelde borst. Korte croupe. Licht
opgetrokken buiklijn.
Ledematen
Goed gespierd. Korte, goed gewelfde voeten. Gesloten tenen.
Staart
Hoog aangezet, stevig van een gemiddelde lengte, dicht behaard.
Wanneer het dier in actie is wordt hij als een ring zijdelings of
in het midden tegen de croupe gedragen.
Vacht
Kort, dik, vlak aanliggend. Dikke ondervacht
Kleur
Zwarte of havanna bruine achtergrond met symmetrische tan of witte
aftekeningen. Tan aftekeningen boven de ogen, op de kaken, de borst
en de ledematen. Witte bles, witte vlek van de kin tot op de borst.
Witte aftekeningen op de vier voeten en op het uiteinde van de
staart.
Schofthoogte
Reuen: 50-58 cm. Teven: 48-56 cm.
Borstomvang
Gewicht
22-25 kg.
|
|
|