|
|
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
285
|
Sectie
|
3
|
Deze Windhond was in de klassieke Oudheid al bekend bij de
Romeinen, maar zijn verblijf in Spanje dateert nog van voor dit
tijdperk. Werd hij ingevoerd door de Feniciërs of door de
Kelten? Sommigen denken dat de Galgo (Spaans voor Windhond) afstamt
van de Sloughi, die in de negende eeuw door de Moren naar Spanje is
gebracht. Hij was erg geliefd bij de Spaanse adel en werd vooral
gebruikt voor de hondenrennen, waar hij kleiner en massiever was
dan de Greyhound. Om snellere exemplaren te fokken, werd hij
gekruist met de Greyhound, waardoor een Engels-Spaanse
variëteit ontstond. De Galgo Español werd in
de elfde, twaalfde en dertiende de eeuw in groten getale uitgevoerd
naar met name Ierland en Engeland. Hij heeft mogelijk bijgedragen
aan de ontwikkeling van de Greyhound. De Galgo
Español wordt nog veel gebruikt door de Spaanse
jagers, maar komt in de rest van Europa niet veel voor.
Type hond
Kortharige Windhonden
Land van herkomst
Spanje
Oorspronkelijke naam
Galgo Español
Andere naam
Galgo, Spaanse Windhond
Karakter
Galgo Español is sterk, robuust, actief en zeer standvastig.
Hij jaagt voornamelijk op haas, maar ook op vos en everzwijn. Zijn
reukvermogen is maar matig. Hij heeft een rustig temperament en is
erg aan zijn baas gehecht. Het is de meest aanhankelijke en
openhartige onder de windhonden. Hij moet met kalmte worden
opgevoed.
Verzorging
Hij kan niet in een appartement worden gehouden. De Galgo
Español wordt niet graag opgesloten. Hij heeft erg veel
beweging nodig en moet regelmatig kunnen rennen. Regelmatig
borstelen is voldoende.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang, smal, droog. Smalle schedel, stompe kegel profiel. Zeer
weinig geprononceerde stop. Licht gewelfd neusbrug. Lange, smalle
snuit. Fijn, zeer strakke lippen. Kleine, zwarte neusspiegel.
Ogen
Klein, amandelvormig, schuin geplaatst. Donker hazelnootbruin.
Donkere oogleden.
Oren
Hoog aangezet, met een brede basis, driehoekig, met afgeronde
punten. In rust worden ze "als een roos" tegen de schedel gedragen
(rozenoren genaamd).
Lichaam
Sterk, iets rechthoekig. Lang, ovale, sterke hals. Niet erg brede
maar ruime borst. Goed zichtbare ribben. Bijna rechte, lange rug.
Lange, sterke, gewelfde lendenen. Lange, krachtige, gewelfde
croupe. Zeer opgetrokken buiklijn.
Ledematen
Fijne voorbenen. Krachtige, goed gespierde achterbenen.
Hazenvoeten. Gesloten tenen. Harde zoolkussentjes.
Staart
Laag aangezet, zeer lang, soepel, stevig aan de wortel en naar de
punt smaller wordend. In rust hangt hij in een sikkel met een meer
gemarkeerde bocht aan het uiteinde, lateraal (naar opzij)
gebogen.
Vacht
Kort, zeer fijn, glad, dicht. Iets langer op het achtergedeelte van
het dijbeen. Er is een vari?teit met eenmiddellange ruwe vacht, met
baard-, snor- en wenkbrauwvorming en een kuif op de kop.
Kleur
Alle kleuren zijn toegestaan. De meest kenmerkende, in volgorde van
voorkeur, zijn: reebruin en gestroomd, min of meer donkergekleurd
en goed gepigmenteerd. Zwart. Zwart, donker en licht gevlekt,
brandvos. Kaneel. Geel. Rood. Wit.
Schofthoogte
Reu: 62 tot 70 cm. Teef: 60 tot 68 cm.
Borstomvang
Gewicht
Reu: 25 tot 30 kg. Teef: 20 tot 25 kg.
|
|
|