|
|
|
Groep
|
Retrievers, Spaniels en Waterhonden
|
FCI
|
124
|
Sectie
|
3
|
Deze grootste onder de spaniels is ontstaan in de negentiende eeuw,
uit kruisingen tussen Poedels, Ierse Setters en waarschijnlijk
Barbets. Volgens sommigen is hij verwant aan de Portugese
Waterhond. Hij werd voor het eerst tentoongesteld in 1862 in
Birmingham. De eerste Club werd opgericht in 1890. Na
eenglorierijke periode tussen de twee Wereldoorlogen, waarin hij
werd geëxporteerd naar Frankrijk, de Verenigde Staten en
Canada, komt hij tegenwoordig nog maar zelden voor en wordt met
uitsterven bedreigd.
Type hond
Waterhonden
Land van herkomst
Ierland
Oorspronkelijke naam
Irish Water Spaniel
Andere naam
Ierse Water Spaniel
Karakter
Hij heeft groot uithoudings-vermogen, is dynamisch, actief,
levendig, vasthoudend en heeft een zeer fijn reukvermogen. Hij is
bijzonder geschikt voor de jacht op wilde vogels (zoals eenden).
Hij voelt zich zowel thuis in het struikgewas als in het water. Hij
speurt gehaast en snel. Hij blaft niet op het wild. Voor sommigen
kan hij heel lief en vriendelijk zijn, maar hij heeft toch vaak een
moeilijk karakter. Hij moet consequent worden opgevoed.
Verzorging
Hij heeft veel ruimte en beweging nodig. Twee keer per week kammen
is noodzakelijk. De oren moeten regelmatig gecontroleerd
worden.
Gebruik
Jachthond.
|
|
Hoofd
Sterk, maar langgerekt. Gewelfde schedel, bedekt met kuif van lange
krullen in slierten, gezicht glad. Geleidelijke stop. Lange,
sterke, vierkante snuit. Donker leverkleurige neusspiegel.
Ogen
Middel- tot donkerbruin, amberkleurig.
Oren
Laag aangezet, zeer lang, tegen de wangen hangend, bedekt met lange
gedraaide krullen.
Lichaam
Compact. Sterke, vrij lange hals. Brede borst. Goed naar achter
gedragen ribben. Korte, brede rug. Diepe, brede lendenen.
Ledematen
Stevige botten. Grote, bijna ronde voeten.
Staart
Laag aangezet, kort, recht, dik aan de basis en naar de punt dunner
wordend. Recht gedragen, onder het niveau van de rug. Bij de basis
dient acht tot tien centimeter te zijn bedekt met dichte krullen,
die plotseling ophouden. De rest is kaal of bedekt met fijne rechte
haren.
Vacht
Dikke, dichte vaste kroeskrullen. Vettige haren. Bevedering aan de
benen.
Kleur
Donker leverkleurig met een voor het ras kenmerkende paarsachtige
of fluweelachtige schijn, ook wel roodbruin genoemd.
Schofthoogte
Reu: 53 tot 58 cm. Teef: 51 tot 56 cm.
Borstomvang
Gewicht
22 tot 26 kg.
|
|
|