|
Alias
|
Barzoi
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
193
|
Sectie
|
1
|
De Barzoï kan zijn ontstaan uit een kruising van de Aziatische
Windhond met de Laïka Poolhond, of de Saluki met een Russische
Herdershond of misschien de Sloughi met een autochtone langharige
hond. Het ras werd in de 16de eeuw in Rusland ontwikkeld. Deze hond
was lange tijd de favoriet van vooraanstaande Russische families
die hem gebruikten voor de wolvenjacht. In 1842 werden er enkele
exemplaren naar Engeland gestuurd als geschenk voor prinses
Alexandra. Rond 1850 verspreidde hij zich over West-Europa en sinds
1889 komt hij ook in de Verenigde Staten voor. De Russische
Revolutie van 1917 maakte een einde aan de fokkerij die in handen
was van de aristocratie. Europa heeft bijgedragen aan het behoud
van het ras. Later zijn ook de Russen weer begonnen met het fokken
van de Barzoï.
Type hond
Langharige Windhonden
Land van herkomst
Rusland
Oorspronkelijke naam
Sowaïa Barzaïa
Andere naam
Barzoï, Russische Windhond, Borzoi, Barsoi, Russische
Wolfshond
Karakter
Dit schijnbaar onverstoorbare heerschap was een uitstekend jager op
de haas, de vos en de wolf. Deze krachtige, fanatieke en moedige
hond heeft een groot uithoudingsvermogen. Hij is meestal
uitsluitend aan zijn baas gehecht. Hij heeft niet veel geduld met
kinderen. Hij is onverschillig of zelfs vijandig tegenover
vreemden. Het is een goede waakhond die weinig blaft. Hij kan
agressief zijn tegenover zijn soortgenoten. Hij moet consequent,
maar met kalmte worden opgevoed. Reageert slecht op een hardhandige
aanpak.
Verzorging
Hij kan beter niet in een appartement worden gehouden. Hij wordt
niet graag alleen gelaten. Hij heeft erg veel ruimte en beweging
nodig. Bij het uitlaten moet hij aan de lijn gehouden worden, omdat
hij plotseling kan uitvallen tegen katten of andere dieren. Twee
tot drie keer per week borstelen is voldoende.
Gebruik
Jachthond. Waakhond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang, smal, droog en fijn uitgesneden. Licht convex profiel.
Platte, zeer smalle schedel. Nagenoeg geen stop. Licht gewelfd
voorhoofd. Sterke, lange, smalle, strakke snuit. Fijne, strakke
lippen. Zwarte neusspiegel.
Ogen
Groot, amandelvormig, donkerbruin. De zwartomlijnde opening van de
oogleden iets schuin staand.
Oren
Hoog en naar achteren aangezet, relatief klein, fijn, smal, in een
punt eindigend (rozenoren genoemd). Ze liggen naar achteren, op de
hals.
Lichaam
Langgerekt. Lange, goed gespierde, zijdelinks afge-vlakte hals,
zonder keelhuid. Matig geprononceerde voorborst. Lange, diepe,
smalle, vlakke borstkas. Zeer ge-spierde rug, boogvormig, vooral
bij de reu. Het hoogste punt bevindt zich ter hoogte van de laatste
rib. Lange, brede, gespierde croupe. Sterk ingetrokken
buiklijn.
Ledematen
Lang, droog, gespierd. Ovale, smalle voeten. Gesloten, goed
gewelfde tenen.
Staart
Laag aangezet, lang, sikkel- of sabelvormig. Overvloedig behaard.
In rust laag gedragen. In actie verheven gedragen, maar niet boven
de ruglijn.
Vacht
Lang, zijdeachtig, golvend of met grote krullen. Zeer dicht rond de
hals, aan de onderkant van de borstkas, aan de achterkant van de
benen en op de staart. Kort op de kop, de oren en aan de voorkant
van de benen.
Kleur
Wit, goud in alle nuances; zilverwit goud; donker goud; roodbruin
met zwart, snuit en benen donker gekleurd; grijs; gestroomd, goud,
roodbruin of grijs met lange, donkergekleurde strepen; roodbruin;
zwart. Roodbruine vlekken (brand) zijn toegestaan, maar niet
gewenst. Bij donkergekleurde exemplaren is het zwarte masker
kenmerkend. Alle kleuren kunnen effen zijn, of gevlekt op een witte
ondergrond.
Schofthoogte
Reu: 70 tot 82 cm. Teef: 65 tot 77 cm.
Borstomvang
Gewicht
35 tot 45 kg.
|
|
|