|
Alias
|
Hong. Staande Vizsla Draadhaar
|
Groep
|
Staande honden
|
FCI
|
239
|
Sectie
|
1.1
|
De Vizsla komt in twee variëteiten voor: - Kortharig
(rövidszörü): dit is de oudste variëteit. Zijn
voorouders zijn o.a. de Pannatonische brak, de Turkse Gele Hond en
de Sloughi. De eerste exemplaren verschenen in het begin van de
achttiende eeuw. Hij heeft ook bloed van andere jachthonden, zoals
de Duitse Staande, in zich. Deze kortharige variëteit is van
de twee de populairste in Frankrijk; hij werd in 1938 door de FCI
erkend. - Draadharig (drotszörü): deze variëteit
dateert van omstreeks 1930 en is waarschijnlijk het resultaat van
kruisingen tussen de kortharige variëteit en de Duitse Staande
Draadhaar. Zijn voorouders zijn onder andere de Weimaraner en de
Transylvaanse Pointer. Onderling kruisen van de twee
variëteiten is niet toegestaan.
Type hond
Continentale Pointers
Land van herkomst
Hongarije
Oorspronkelijke naam
Magyar Vizsla Rövidszörü Drotszörü
Andere naam
Vizsla Hongaarse Staande Hond
Karakter
Deze levendige, zeer veelzijdige hond met een uitstekende neus
voelt zich thuis op ruig terrein en kan goed tegen warmte. Hij
zoekt niet ver, maar geeft er de voorkeur aan om dicht bij zijn
baas te blijven. Hij geeft nauwkeurig aan, apporteert goed en hij
kan goed zwemmen. De kortharige variëteit heeft een snellere
galop en geeft de voorkeur aan vlak terrein. De draadharige
variëteit munt uit in de jacht op klein wild, zoals houtsnip,
en wordt gebruikt om gewond groot wild op te sporen. Beide zijn
evenwichtig en voelen zich goed thuis in een gezin. Ze hebben een
consequente, maar vriendelijke opvoeding nodig.
Verzorging
Hij heeft ruimte en beweging nodig. Hij moet regelmatig worden
geborsteld en zijn oren moeten geregeld worden gecontroleerd.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Fijnbesneden, waardig.Middelbrede, iets gewelfde schedel. Matige
stop. Rechte neusbrug. Brede snuit. Goed ontwikkelde neusspiegel.
Kastanjebruine, vrij strakkelippen.
Ogen
Enigszins ovaal, hoe donkerder hoe beter, in overeen-stemming met
de kleur van de vacht. Bruine oogleden.
Oren
Middellang, vlak tegen de wangen hangend.
Lichaam
Vrij lang, maar krachtig. Middellange, gespierde, licht gebogen
hals, zonder keelhuid. Duidelijke schoft. Middelbrede, diepe
borstkas. Matig gewelfde ribben. Vlakke lendenen. Rechte, korte
rug. Ietwat ronde croupe.
Ledematen
Lange, goed gespierde benen met stevige botten. Iets ovale voeten
met sterke, gesloten tenen en leisteengrijze voetzolen.
Staart
Vrij laag aangezet, matig dik. Uiteinde iets omhoog gebogen. Indien
nog gecoupeerd op een vierde. Indien nog gecoupeerd op een derde
bij de draadharige vari?teit.
Vacht
Kort, dicht, recht en ruw. Vlak liggend en meer zijdeachtig op de
oren. Baard op de kin. Kort en stug op het hoofd. Dikke, harde
wenkbrauwen. Hard en dicht op hals en romp, 2 tot 4 cm lang. Dichte
ondervacht. Langer op de achterkant van de benen. Dicht en dik op
de staart.
Kleur
Donkergeel of roodachtig geel. Kleine witte vlekken op borst en
voeten zijn geen fouten.
Schofthoogte
Reu: 58 tot 62 cm. Teef: 54 tot 58 cm.
Borstomvang
Gewicht
25 tot 32 kg.
|
|
|