|
|
|
Groep
|
Windhonden
|
FCI
|
307
|
Sectie
|
3
|
Deze Afrikaanse Windhond komt uit het Nigeriaanse middenbekken van
de vallei van de Azawakh, aan de grens met Mali. Hij is ontwikkeld
door de Tuaregs van de zuidelijke Sahara om de gazellen te laten
struikelen zodat de ruiters ze konden vangen. Het was tevens een
show- en gezelschapshond. Hij is verwant aan de Sloughi en de
Saluki. De eerste exemplaren werden in het begin van de jaren 70
naar Europa gebracht. Het ras is in 1981 officieel erkend door de
F.C.I.. Een standaard is uitgebracht in 1982. Hij komt maar zeer
weinig voor.
Type hond
Kortharige Windhonden
Land van herkomst
Mali
Oorspronkelijke naam
Azawakh
Andere naam
Azi, Afrikaanse Windhond, Tuareg Windhond, Tuareg Sloughi,
Zuid-Sahara Windhond
Karakter
Hij is erg sterk, standvastig, levendig en jaagt met zijn ogen. Hij
heeft het profiel van een springer en dat kan hij goed gebruiken
bij de achtervolging van antilopen en het vangen van vogels uit de
lucht. Hij is erg terughoudend tegenover vreemden, erg waakzaam en
schuw. Het is een goede waakhond voor de nomadenkampen. Hij heeft
een erg eigenwijs karakter en een sterke persoonlijkheid. Hij is
onafhankelijk, maar kan zich als hij wil ook sterk hechten. Hij
moet vanaf jonge leeftijd consequent, maar ook met veel geduld
worden opgevoed.
Verzorging
Hij kan niet in een appartement gehouden worden. Hij heeft ruimte
en veel beweging nodig. Wekelijks borstelen is voldoende.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang, smal, fijn, droog en fijn uitgesneden. Bijna platte, tamelijk
langgerekte schedel. Uitstekende bovenkant achterhoofd. Zeer weinig
gemarkeerde stop. Lange, rechtlijnige snuit. Lange en sterke kaken.
Platte wangen. Zwarte of bruine neusspiegel.
Ogen
Tamelijk groot, amandelvormig. Donker of amberkleurig.
Gepigmenteerde oogleden.
Oren
Hoog aangezet. Fijn, afhangend en plat, tegen de schedel geplakt,
nooit Òals een roosÓ.
Lichaam
Langgerekt. Lange, fijne, gespierde, licht gewelfde hals zonder
keelhuid. Goed uitkomende schoft. Tamelijk smalle borstkas. Lange,
diepe, tamelijk smalle borst. Lange, zichtbare ribben. Korte,
rechte rug. Korte, strakke, licht gewelfde lendenen. Uitstekende
heupen, iets hoger dan de schoft. Schuine croupe zonder af te
hangen. Goed opgetrokken buiklijn.
Ledematen
Lang, droog. Ronde voeten. Fijne, gesloten tenen.
Staart
Laag aangezet, lang, slank, droog en dun uitlopend. Neerhangend met
licht opgeheven punt. In actie kan de staart boven de horizontale
lijn worden gedragen.
Vacht
Kortharig, fijn, nagenoeg geen haren op de buik.
Kleur
Reebruin met beperkte stippels aan de extremiteiten. Alle nuances
zijn toegestaan, van licht zandkleurig tot donker reebruin. Kop kan
al dan niet een zwart masker hebben en de bles is zeer
onregelmatig. Witte haren op borst en op het uiteinde van de
staart. Alle vier de benen hebben verplicht een witte sok, minimaal
met sporen van witte haren op de voeten. Zwarte strepen zijn
toegestaan.
Schofthoogte
Reu: 64 tot 74 cm. Teef: 60 tot 70 cm.
Borstomvang
Gewicht
Reu: 20 tot 25 kg. Teef: 15 tot 20 kg.
|
|
|