|
|
|
Groep
|
Staande honden
|
FCI
|
2
|
Sectie
|
2
|
De Engelse Setter is het oudste Britse type setter. In de zestiende
eeuw werd hij gebruikt voor de jacht op vogels. Hij werd de
Laverack Setter genoemd naar E. Laverack, een fokker uit Shropshire
County die het ras vanaf 1825 verbeterde door inteelt en selectie.
Laverack zette zijn pogingen vijftig jaar lang voort. Hij heeft
waarschijnlijk pointers (waaronder de Spaanse Pointer) en spaniels
gebruikt. Het nieuwe ras werd in 1873 door de Kennel Club erkend.
De Engelse Setter is de bekendste en meest voorkomende
setter.
Type hond
Britse en Ierse Setters
Land van herkomst
Groot-Brittannië
Oorspronkelijke naam
English Setter
Andere naam
Engelse Setter, averack Setter
Karakter
De Engelse Setter is stoutmoedig, enthousiast, levendig en snel.
Hij kan op elk soort terrein jagen, maar hij is met meest geschikt
voor de jacht in natte gebieden en moerassen. Met zijn uitstekend
reukvermogen heeft hij een groot zoekbereik en hij speurt de grond
af in een vloeiende draf, waarbij hij het wild als een kat
benadert. Hij wijst half gehurkt of plat op de grond aan. Houtsnip
is één van zijn specialiteiten. Hij is zeer
vriendelijk, rustig, aanhankelijk en evenwichtig, en wordt daarom
vaak als gezelschapshond gehouden. Hij heeft een consequente, maar
vriendelijke, geduldige opvoeding nodig.
Verzorging
Hij heeft ruimte en beweging nodig. Hij houdt er niet van om
opgesloten te zijn. Hij moet twee keer per week worden geborsteld,
en er moet geregeld aandacht worden besteed aan zijn oren.
Gebruik
Jachthond. Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Lang, droog en hoog gedragen. Ovale schedel. Duidelijke
achterhoofds-knobbel. Duidelijke stop. Vrij vierkante snuit. Sterke
kaken. Zwarte of leverkleurige neusspiegel, afhankelijk van de
kleur van de vacht. Niet al te zeer overhangende lippen.
Ogen
Hazelnootkleurig tot donkerbruin.
Oren
Laag aangezet, middellang, in plooien tegen de wangen
vallend.
Lichaam
Middellang. Vrij lange, gespierde, droge, licht gebogen hals zonder
keelhuid. Diepe, hoge en brede borstkas. Goed gewelfde ribben.
Korte, vlakke rug. Brede, sterke, iets gewelfde lendenen. Iets
vlakke flanken.
Ledematen
Compacte voeten met gesloten, goed gewelfde tenen. Zeer gespierde
benen.
Staart
Middellang, licht gebogen of als sikkel gedragen. Lange
bevedering.
Vacht
Vanaf de achterkant van het hoofd achter de oren iets golvend maar
niet gekruld, lang en zijdeachtig. Bevedering op de benen.
Kleur
Zwart en wit (blue belton), oranje en wit (orange belton),
citroengeel en wit (lemon belton), bruin en wit (liver belton) of
driekleurig (blue belton of liver belton met tan). Alle patronen
zonder veel grote vlekken. Een geheel gestippelde vacht heeft de
voorkeur.
Schofthoogte
Reu: 65 tot 68 cm. Teef: 61 tot 65 cm.
Borstomvang
Gewicht
25 tot 30 kg.
|
|
|