|
Alias
|
|
Groep
|
Pinschers, Schnauzers, Molossers en Zwitserse Sennenhonden
|
FCI
|
226
|
Sectie
|
2.2
|
Deze hond, afstammeling van de Newfoundlander, dankt zijn naam aan
de kunstenaar E. Landseer die hem rond 1837 op schilderijen
afbeeldde. Hij werd ten onrechte beschouwd als een witzwarte
variëteit van het Brits-Amerikaanse type van de
Newfoundlander. Dit ras was in het begin van de twintigste eeuw
bijna verdwenen maar is behouden door Duitse fokkers die er bloed
van berghonden in brachten (o.a. Pyreneese Berghond). In 1960
erkende de F.C.I. hem als apart ras, los van de
Newfoundlander.
Type hond
Molosser Bergtype
Land van herkomst
Duitsland
Oorspronkelijke naam
Landseer, Europäisch, Kontinentaler Typ
Andere naam
Landseer Europees Continentaal Type
Karakter
De Landseer ECT is alert en moedig. Hij houdt van water en is een
aanhankelijke en zachte hond.
Verzorging
Hij houdt er niet van om opgesloten te zijn. Hij heeft ruimte en
beweging nodig en moet dagelijks geborsteld worden.
Gebruik
Jachthond (waterwild). Reddingshond. Waakhond.
Gezelschapshond.
|
|
Hoofd
Breed en massief. De hoofdhuid vertoont geen plooien en is met
korte, fijne haren bedekt. Duidelijke stop maar minder uitgesproken
dan bij de Sint Bernard. Droge lippen.
Ogen
Middelgroot, amandelvormig, bruin tot donkerbruin.
Oren
Middelgroot, driehoekig, vrij dicht bij de ogen aangezet, afhangend
aan beide zijden van het hoofd, met korte, fijne haren.
Lichaam
Krachtig. Gespierde hals. Diepe, brede borstkas. Gewelfde ribben.
Rechte, zeer brede en robuuste rug. Brede, afgeronde croupe.
Ledematen
Gespierd met zware botten. Ronde voeten.
Staart
Stevig, behaard, afhangend, reikt tot aan de
spronggewrichten.
Vacht
Lang, glad, zo dicht mogelijk, fijn. De ondervacht is minder dicht
dan bij de zwarte Newfoundlander.
Kleur
Wit met losse, zwarte platen op de romp en de croupe. De hals, de
borst, de buik, de ledematen en de staart moeten wit zijn. De kop
is zwart, de snuit wit.
Schofthoogte
Reuen: 72-80 cm. Teven: 67-72 cm.
Borstomvang
Gewicht
50-70 kg.
|
|
|